Rond middernacht ga ik met een goede vriendin even langs bij Hensepeter, het café op de hoek van de Nieuwe Binnenweg en de ’s Gravendijkwal. Daar maak ik iets unieks mee. We bestellen spa en jus d’orange, maar dat kan niet. “Alleen wijn of bier”, zegt een van de twee mannen achter de bar op een toon waaruit niet valt af te leiden of dat humoristisch bedoeld is. Als ik blijf aandringen, blijft hij weigeren. Ik vraag me af of dat mag. In een café weigeren om niet-alcoholische dranken te verkopen. Weinig zin om daar vaker heen te gaan.
De volgende avond is er een nieuwjaarsparty in Dizzy. Dit legendarische jazzcafé (dat de laatste tijd minder goed loopt) heeft een nieuwe eigenaar, Mustafa Cingoz van restaurant De Olijventuin. De entree is rond de twee euro. De bezoekers komen overal vandaan. Sfeer oké, maar het swingt nog niet. Ik ben van plan om wat activiteiten in Dizzy te gaan organiseren en spreek met de bedrijfsleiding af om daar een keer over te gaan praten.
Als ik thuis kom zitten er twee jongens onder het afdak van het Albeda College tegenover ons huis hard te praten. Het zal twee uur in de nacht zijn en het regent een beetje. Ik wil weten waarom ze daar zitten. Stel me voor en vertel dat ik verhaaltjes schrijf over deze buurt . “Weet je waarom we hier zitten? Nederland is een regenland.” De jongens zijn een beetje achterdochtig. Dat kan ik me goed voorstellen. Zo vaak zal het niet voorkomen dat een blanke bejaarde man midden in de nacht een interview wil opnemen.
Wonen jullie in Middelland?
“Nee, wij wonen niet in Middelland. Wilt u noten er bij?”
De kleinste van de twee, een Hindoestaan, heeft een zakje borrelnootjes. “Geef hem noten vriend”, zegt de ander. “Hij eet op toch. (Gelach) “Waar woont u?”
Hier tegenover. Dat huis met die wapens boven de deur.
“Meneer, één vraagje. Heeft u het goed?
Ja, ik mag niet klagen.
“Wij hebben het niet goed. Ik heb geen school afgemaakt omdat ik dom ben.”
Niemand is dom.
De jongens vertellen dat ze vrienden zijn. De grote jongen komt oorspronkelijk uit Turkije, de kleine uit Suriname. Als ik vraag of het wat uitmaakt dat ze verschillende geloven hebben, zegt de kleine: “Nee, het is allemaal één en de zelfde God.” De grote vertelt dat hij een tijdje terug op wel twaalf plaatsen met een mes gestoken is. Het begon in zijn rug. Toen bij zijn oor. Hij laat de plekken zien. Ook zijn ene pols is gespalkt. De dader zit nu achter de tralies. Het gesprek verloopt steeds stroever. Dat komt omdat het wantrouwen niet minder wordt en het gebruik van drank en drugs toeneemt. Ik krijg niet duidelijk waarom ze daar zitten en wat ze verder deze nacht van plan zijn. Misschien komen we elkaar weer eens tegen. Als ik een uur later vanuit de badkamer naar buiten kijk, zitten ze er nog steeds. De volgende ochtend ligt de plek bezaaid met peuken, lege sigarettendoosjes, blikjes en een enkele fles. Te veel vragen zijn nog onbeantwoord gebleven.