Vandaag is de dag. 24 april. De markt is in volle gang als ik om zes uur vroeg door een busje van mijn vriend Omar van de lokale NGO OSHE (de letters doen er niet toe, de club deugt enorm) wordt opgehaald. Binnen zit het al vol met NGO- en vakbondsmensen van overval vandaan: India, Hong Kong, de Filippijnen. Ik weet niet of ik voorin mag zitten, omdat ze in mij (geheel ten onrechte) een belangrijke gast zien of om de eerste klap op te vangen.
Het is in Dhaka zo gevaarlijk dat ik vooral mijn ogen dicht houd. Na twee uur rijden en stoppen door louter bebouwd gebied arriveren we in Savar. Als je niet van Rana Plaza af zou weten, zou je er op een gewone dag makkelijk aan voorbij rijden. Sinds kort is de plek met een soort plastic golfplaat afgesloten. Eerder deze week kon je nog door een gat naar binnen om de overblijfselen op het terrein te aanschouwen.
Het is een drukte van belang. We worden direct omringd door huilende en hard zingende moeders met afbeeldingen van hun overleden dochters. Een van de vrouwen, die in de fabriek werkte en gewond raakte draagt een baby op haar arm, die na het ongeluk geboren is. We pakken de oranjekleurige bloemenkransen uit het busje en banen ons in een kleine stoet een weg door de menigte naar het herdenkingsmonument bij de schutting die het zicht ontneemt op het drama van een jaar geleden. Overal hangen spandoeken. Ik ben geëmotioneerd. Het gedenkteken is niet mooi. Het is van steen, met een hamer, een sikkel en twee vuisten. In korte tijd raakt het bedolven onder de bloemenzee. Omdat de vak- en protestbeweging in Bangladesh nogal versnipperd is, doet iedereen vandaag zijn eigen ding. Als wij de plek de rug toekeren, komt er al weer een nieuwe groep demonstranten aan met grote zwarte vlaggen. Ik zie een vrouw met haar hoofddoek haar tranen plengen. Flauwgevallen mensen worden liefdevol afgevoerd.
Zo te zien heeft 24 april vooral het karakter van een lokale herdenking. Ik zie geen buitenlandse pers, in elk geval geen Westerse. Die zullen wel de beelden van de Tv-stations in Dhaka overnemen. Ook de politici van Bangladesh lijken zich op het eerste gezicht afzijdig te houden. Voor zover mij bekend is er geen officiële toespraak gepland. (Later op de dag zie ik wel op de lokale TV de ’talking heads’ een internationale discussie over Rana Plaza voeren in een van de luxe hotels in deze stad) Ik heb wat betreft Nederland een aantal grote media aan het begin van de week laten weten dat ik 24 april ‘on the spot’ ben om desgewenst verslag te doen. Niemand reageert echt op mijn aanbod. Men doet, zo merk ik steeds meer met woordvoerders dan met journalisten.
Per riksja begeven we ons naar enkele kilometers verder gelegen partycentrum. Daar wordt een bijeenkomst voor de nabestaanden en overlevenden georganiseerd.’INDUSTRIAL HOMICIDE (= doodslag)’ staat er op een banier. Kunstenares TINKEBELL. en haar filmer Chris Houtzager zijn er ook. Ze vertellen over de grafsteen die ze gisteren geplaatst hebben, mooi omringd door kaarsen. Ze tonen foto’s en laten zien hoe een plaatselijke krant er groot over berichtte. We krijgen allemaal een zwarte strik op gespeld. Ik word dood gegooid met informatie. De preek voor de eigen parochie begint met een gezongen interpretatie van de Koran. Het programma is heel goed bedoeld, maar veel te lang en voorspelbaar. Een huilende vader is in slaap gevallen. Ik schrik wel van het feit dat er elke dag 6.300 mensen in de wereld omkomen door arbeidsongevallen.
Op een gegeven moment vraagt de voorzitter, zijn ogen priemend in mijn richting, of er nog internationale gasten zijn die hun solidariteit willen betuigen. Ik voel me niet direct geroepen, maar besluit toch iets te zeggen. Ik stel me voor en zeg dat de kleding die ik draag misschien wel uit Bangladesh komt. “Het is goed om hier vandaag te zijn. Ik ben onder de indruk van wat ik hier hoor en zie. Ik hoop dat het u lukt om uw leven weer op te pakken. No more Rana Plaza!” Plotseling komen er nog meer buitenlandse kameraden binnen. En zo’n echte vakbondsman van het gestaalde kader laat gelijk zien hoe je een zaal echt moet toespreken: “Your suffering, is our suffering”. Daar heb ik niet van terug. Met een warm gevoel rijden we terug naar Dhaka. Totdat er halverwege rook uit de motorkap van ons busje omhoog komt. Er zit niets anders op dan de tocht te voet te voltooien. Tijdens die wandeling denk ik na over Rana Plaza en heb er een hard hoofd in. Een spreker uit Washington, zo’n echte linkse Amerikaan, zei in het partycentrum dat Rana Plaza geen ongeluk was maar een voorspelbaar resultaat van kapitalistische praktijken. Ik ben zeer begaan met wat de mensen in en om die fabriek in 2013 is overkomen. Hopelijk lukt het het leed enigszins te verzachten, maar deze ellende zal nooit wennen. Ellende went nooit.