Het is nog vroeg, woensdag 23 april, als mijn lokale Nokia af gaat. Slaapdronken neem ik op en een zwakke stem zegt in gebroken Engels dat er in de Press Club om half elf een Rana Plaza manifestatie plaats vindt. Ik neem een groene riksja met motor en, ja hoor, voor het statige pand van de journalisten in Dhaka speelt zich een demo af. Alleen, als ik een van de leiders vraag wat er op het spandoek staat, blijkt het – voor zover ik het begrijp – om een ruzie met India over waterrechten te gaan. Ook belangrijk. Ik maak een vuist, zoals we ook vroeger in Nederland deden, en betuig namens het FNV mijn solidariteit.
Er zijn meer journalisten op de Rana Plaza-gebeurtenis afgekomen, maar bij de receptie verzekert men ons dat er vandaag veel geprotesteerd wordt maar niet over Rana Plaza. De zwakke stem die me belde, vermoedelijk één van mijn dertig cursisten, laat zich evenmin horen of zien. Daarom verdwijn ik maar weer in het snikhete verkeersinfarct. Als ik in mijn hotel de lift neem, wordt die teruggeroepen, en wie staat er dan plotseling voor mijn neus? Saddam Hossain, de vakbondsjongen waarmee ik de textielfabriek had bezocht. Ongemakkelijk verlegen.
Ik laat hem op mijn MacBook het verhaal zien waarin hij ook figureert, we drinken water, en praten in gebarentaal. Ik denk nu dat hij de zwakke stem was, dat er sprake was van een communicatief misverstand en dat hij het liefst stiekem in mijn koffer mee zou willen gaan naar Nederland.
The Daily Star, een belangrijk Engelstalig dagblad in Dhaka informeert goed over Rana Plaza. Op de voorpagina analyseren ze de ‘high points’ en de ‘low points’. Pluspunten zijn volgens deze krant ‘de veiligheidsinspectie, de verbeterde arbeidswetgeving, de rol van de vakbeweging en het verhogen van het minimumloon’. Voornaamste minpunten: er zit geen schot in de vorming van een ’textiel-ministerie’, er is inadequate compensatie van de slachtoffers, geen uitkeringsfonds voor de werknemers en vertraging in de rechtszaken tegen de eigenaren van Tazreen Fashion en Rana Plaza.
Ook op pagina 1: het begin van een indrukwekkend verhaal van Sohel Parvez over een familie die door de ramp van 24 april 2013 zwaar getraumatiseerd is geraakt. Het artikel is een subjectieve invulling van de feiten uit het rapport over de toestand van de slachtoffers.
Zulekha Begum is een van de 2.400 overlevenden en ze vertelt te dromen over haar overleden collega’s die haar kwalijk nemen dat ze hen tijdens het sterven geen water heeft gegeven. In de Daily Star lees ik verder een stukje over een speciale Rana Plaza tentoonstelling. Ik ga er een kijkje nemen.
‘1134 LIVES NO NUMBERS’ heet de expositie in het South Asian Media Institute aan het Panthapath, een grote verbindingsweg in het centrum van Dhaka. Het staat in grote letters op de witte muur van de binnenplaats. Allerlei kunstenaars reageren hier op het drama van Rana Plaza. Vooral in beelden. Je ziet bloed, gruis, restanten. Sulekha Chowhury heeft in een hokje honderden pasfoto’s opgehangen, ik vermoed van de slachtoffers. De expositie voorziet duidelijk in een behoefte.
Tientallen betrokkenen, van nabestaanden tot geïnteresseerden, zijn in drukke, soms emotionele gesprekken verwikkeld. Het is een sympathiek initiatief. Heel aangrijpend vind ik de grote foto van een man in de knel, te midden van het puin. Dood of levend? Later verneem ik dat dat een bekende foto is. ‘Final Embrace’ heet hij en de fotograaf is Taslima. Een dode man en vrouw, gestold in een omhelzing. Prachtig en gruwelijk.