De media staan deze dagen weer stijf van het herdenken van WO II. Jubileumjournalistiek noem ik dat. Over opgedoken dagboeken, soldatengraven en familieverhalen. Het lijkt soms net dat hoe langer het geleden is, hoe belangrijker het wordt. De overheid pompt tonnen in initiatieven om het WO II leed op te rakelen. Hoeveel schrijvers en journalisten schrijven over WO II omdat ze daaraan kunnen verdienen of omdat oorlogsboeken goed verkopen?
Ik heb daar soms gemengde gevoelens bij.
Ik ben, geboren in 1943, een oorlogskind. Die vreselijke Tweede Wereld Oorlog heeft dus ook mijn leven voor een aanzienlijk deel beïnvloed. Neem mijn jeugd in Amersfoort. In de kelder van ons geboortehuis, dat in het verleden een slagerij was, zaten Joden ondergedoken, terwijl we in het tweede huis in het Bergkwartier ook op allerlei manieren aan de oorlog werden herinnerd. We speelden in de ‘kapotte huizen’ die ooit door een afgedwaalde bom waren getroffen, onze buren waren NSB-ers, met de hond wandelden we naar het Belgen Monument, dat verwijst naar WO I. En ons padvindersclubhuis grensde aan wat ooit Kamp Amersfoort was. De vallei met de fusilladeplaats – waar we gipsafdrukken maakten – staat me nog helder voor ogen.
Aangespoord door de oorlog werd ik bewust dienstweigeraar. Als straf voor die keuze moest je, veel langer dan dienstplichtigen, klusjes opknappen in rijksinstellingen. In mijn geval kwam dat neer op gangen dweilen in de Rijks Psychiatrische Inrichting, zeulen met oude ingebonden kranten in de kelder van de Koninklijke Bibliotheek en nieuwe telefoonnummers tikken bij de Staatsdrukkerij. Of voor straf naar kamp Vledder waar we fietspaden in de Drentse bossen moesten aanleggen.
Ook koos ik als buitenlands correspondent bewust voor Duitsland. Hoe kan zo’n land van dichters en denkers zich in het verleden zo misdragen hebben? Dat fascineerde mij. Op dat moment, van 1975 tot 1979, was Nederland nog enorm anti-Duits. Ik vond dat begrijpelijk, maar dom, en ging bewust op zoek naar een nieuwe generatie Duitsers. Ik leerde de zanger Wolf Biermann kennen. Toen ik met hem een keer het Amsterdamse café Scheltema bezocht, stond de vermoedelijk enigszins beschonken acteur Rijk de Gooyer, toen hij Wolf Duits hoorde praten, op, maakte de Hitlergroet en riep ‘Sieg Heil’. Dat zal ik nooit vergeten. En dan te bedenken dat de vader van Biermann door zijn verzet tegen de Nazi’s ook in Auschwitz is vermoord.
Toen ik me in het terrorisme van de Rote Armee Fraktion verdiepte, ontdekte ik dat dat voor een niet onbelangrijk deel voortkwam uit de jarenlange geweldloze Paasmarsen die gericht waren tegen de oorlog en de militarisering. Ook vergeleek ik in een documentaire het bombardement op Rotterdam met het bombardement op Keulen. Dat werd toen niet op prijs gesteld. Aan het eind van mijn periode als correspondent organiseerde ik een grote nachtuitzending over de Duitse cultuur, die in die tijd nog stelselmatig door Nederland geboycot werd.
Nu geldt ‘Samen staan we stil bij 75 jaar vrijheid’. Dit houdt in dat we de oorlog op en rond 4 mei blijven herdenken, dat daar nieuwe oorlogsdoden bij mogen en dat we het accent op 5 mei handig verschuiven naar het thema vrijheid. Eindelijk durven we nu Angela Merkel via een live verbinding met Berlijn de vrijheidslezing laten uitspreken. Maar we durven nog altijd geen radicale conclusies aan het WO II verleden te verbinden.
In het boek ‘Homo Deus’ beschrijft Yuval Noah Harari op overtuigende wijze hoe de wereld sinds 1945 veranderd is. ‘Het is ons gelukt problemen als honger, ziekte en oorlog in te dammen’, constateert hij. In het heden beleven we veel meer de gevolgen van nieuwe vormen van terrorisme en staatsgeweld, van cyberwars, criminaliteit, uit hand gelopen natuurrampen en hardnekkige pandemieën.
Ik zal de laatste zijn om te beweren dat we geen oog meer moeten hebben voor de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Waar ik wel voor pleit is om de accenten in onze aandacht wat te gaan verleggen. Van de Duitsers toen naar de Chinezen nu, van Hitler toen naar Poetin nu en van de slavernij van de VOC naar de slavernij rond de stadions in Quatar. Dat we kritischer reflecteren op ons optreden in Srebrenica en Afghanistan. Dat we meer doen met de verhalen en oorlogservaringen van mensen die niet voor niets naar ons land zijn gevlucht. Dat we de hoeveelheid jubileumjournalistiek gaan reduceren en ons nog meer gaan focussen op actuele uitingen van onrecht.
Ik ga tijdens de twee minuten stilte even stil staan bij WO II maar vooral denken aan dingen als genocide onder de Oeigoeren, het op grote schaal gevangenzetten van journalisten in Turkije, aan Aleksej Navalny, aan cybercriminlatiet en aan mensen elders die nog te lang op een covid-19 prik moeten wachten. Laten we meer gaan proberen het herdenken te voorkomen.