Melding: 14 maart rond 14.15 uur. Thuis worden we opgeschrikt door een ongewoon aanhoudend lawaai. De hond, Pekka, rent de tuin in en posteert zich bij het hek. Het groepje mannen, dat in een heftige woordenstrijd verwikkeld is, schrikt en verlegt het strijdtoneel een aantal meters naar de hoek van de Mathenesserlaan en de Heemraadssingel. Pekka snelt naar de voorkamer om de commentaarpositie bij het raam in te nemen, met twee poten op de vensterbank. Ik loop naar buiten om beter te kunnen waarnemen wat er aan de hand is. Op de hoek staan de mannen te schreeuwen en te vechten en één jongen begeeft zich licht gehavend in de richting van een huis op de Mathenessserlaan dat gerenoveerd en geschilderd wordt. Op de hoek gaat de ruzie voort. Ik steek de straat over en bespreek het incident met een paar leerlingen die voor de school staan te pauzeren. We zien een oudere man bij zijn auto staan, terwijl de groep jongere mannen bij een busje, iets verderop de singel, lijkt te horen. Van één persoon is het overhemd helemaal open gescheurd. De ene scholier, een Turkse Nederlander, denkt dat het om Polen gaat. Een ander zegt “Nee, mijn vader komt uit Polen, het kenteken van die voorste auto is Hongaars”. Ik zeg dat ik denk dat het om een soort arbeidsconflict gaat. Vermoedelijk zwart werk. De oudere man is, denk ik, de opdrachtgever, en de jongeren moeten dat pand op de laan opknappen maar lijken dat te weigeren. Misschien zijn ze niet betaald of vinden ze dat ze te weinig krijgen. De jongens van het Albeda-college vinden mijn vermoeden aannemelijk. “Zouden jullie de politie waarschuwen?”, vraag ik. “Nee”, zegt de Poolse Nederlander. “Het is niet erg genoeg. Het gaat om een interne strijd. Anderen hebben er geen last van.” Ik twijfel. Als je de politie belt vragen ze vaak of je aangifte wil doen. Dat is een hoop gedoe. En doe je geen aangifte, dan wordt er vaak niet opgetreden, weet ik uit ervaring. Als ze illegaal zijn, dan zijn ze weg zodra de politie verschijnt. We besluiten nog even af te wachten. Het aantal toeschouwers zwelt dermate aan dat de mannen kennelijk eieren voor hun geld kiezen en met hun auto’s nemen ze de benen. De hond loopt terug naar haar mand. De jongens vragen waar ik woon. Ik wijs op ons huis aan de overkant. “Een tijdje terug”, vertel ik ze, “heb ik het Albeda College voorgesteld om als inval-docent mee te doen. Als er iemand ziek is en ik ben thuis, dan hoef ik alleen maar even de straat over te steken.” De jongens vinden het een goed idee. “Onze leraar maatschappijleer is al een hele tijd ziek.” Ik zeg dat ik dat vak zo zou kunnen geven. Ze vragen hoe er op mijn voorstel is gereageerd. “Eerst niet, en toen ik aandrong kreeg ik een mailtje met de mededeling dat er geen vacatures waren.”
De jongens zeggen dat ze het jammer vinden dat hun schoolleiding zo gereageerd heeft.
DAG 74: Een hoop drukte om niks?
4 minuten leestijd